Met hese stem en heidense innerlijke vlam, kijkt Cáceres met eigentijdse blik terug naar de oosprong van de tango.
Met zijn oeuvre wil Juan Carlos Cáceres een feit in het daglicht stellen dat ooit, volgens hem, opzettelijk werd verzwegen in de officiële geschiedenis: de Afrikaanse roots van de tango. Cáceres zingt met een vurige, hese en schreeuwende stem en speelt ook nog piano en trombone. In zijn zoektocht naar de voorgeschiedenis van tango, bewerkt hij milongas, candombes en murgas op een sterk ritmische basis, niet zonder humor en vol enthousiasme en optimisme.
Met Noche de Carnaval brengt Càceres een vernieuwde visie op de muziek van de eenentwintigste eeuw. Paradoxaal genoeg vergt deze visie postmodernisme, een hernieuwing van een muziek en een klank van meer dan een eeuw geleden, toen de tango vrolijk, feestelijk en populair was.
Voor zij die nog geloven dat er geen tango is zonder bandoneon, bedenk dan dat de muzikanten van de Guardia Vieja de bandoneon beschouwden als ’cosa gringo’ (voor buitenlanders). Eén van de belangrijkste critici van de bandoneon was Angel Villoldo, een beroemde pionier van de originele tango.
Het concept van de moderniteit heeft haar relevantie echter verloren: in de muziek van de vorige eeuw bevinden traditie en evolutie zich op gelijke hoogte.
Juan Carlos Càceres nodigt het publiek uit op een treinreis, vertrekkend in het jaar 1920 met de snelheid van een TGV. De euforie van de tango, gezongen en instrumentaal, voert het publiek mee tot een vreugdevolle en feestelijke eindbestemming.